Handreiking omgang met kinderen bij de aanpak van woonoverlast
Deze handreiking geeft professionals die werkzaam zijn binnen de aanpak van woonoverlast inzicht in hoe om te gaan met kinderen in dit soort zaken. Ook wordt stil gestaan bij de belangen en rechten van het kind.
Beschrijving
In Nederland kennen we heel veel verschillende soorten woonoverlast en uiteenlopende overlastveroorzakers. In de praktijk zien we dat kinderen vaak een rol spelen in casuïstiek. Ook zien we dat de rechten van het kind een steeds belangrijkere rol gaan spelen in de rechtspraak.
Deze rechten worden in Nederland goed beschermd in onder meer het Kinderrechtenverdrag. Professionals zullen bij hun aanpak rekening moeten houden met dit verdrag en het feit dat niet alle interventies geschikt zijn als er kinderen bij de zaak betrokken zijn. Dan is een andere, op-maat-gemaakte, aanpak noodzakelijk.
De rol van kinderen bij woonoverlast kan verschillend zijn. De kinderen kunnen zelf slachtoffer zijn van overlast die door de buren wordt veroorzaakt. Ook kan een kind zelf geen overlast veroorzaken, maar wel wonen in een huishouden dat overlast veroorzaakt. Het kind ondervindt dan allerlei gevolgen van de overlast zelf, maar wellicht ook van de acties die tegen de woonoverlast genomen worden. Wat doe je als professional als een kind (indirect) wordt geraakt door de inzet van een gedragsaanwijzing, een huisverbod, een sluiting of een ontruiming?
In sommige situaties veroorzaken kinderen zelf overlast. Kinderen, zeker als ze wat ouder zijn, kunnen een heel huishouden of buurt ontregelen en de woning “overnemen”. Wat dan te doen als professional werkzaam bij de gemeente, verhuurder, hulpverlening of politie?
Deze handreiking is tot stand gekomen na onderzoek en een bijeenkomst van het ‘overlastlab’ dat het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) op 16 april 2024 organiseerde. Tijdens dit lab zijn diverse aanpakken besproken en goede en minder goede ervaringen verzameld.
Auteurs
Katja Steverink (CCV) en Michel Vols (RUG)
Organisatie
Dit document kwam tot stand in opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en in samenwerking met prof. Michel Vols van de Rijksuniversiteit Groningen.